Soms komt u met uw mede-aandeelhouder(s) op een punt dat de samenwerking niet langer kan. Er zijn constante ruzies en problemen waardoor een samenwerking eigenlijk onmogelijk is geworden en zelfs ten koste gaat van de vennootschap. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat uw mede-aandeelhouder(s) voortdurend handelingen verricht die schade toebrengen aan de vennootschap. Ook kan het natuurlijk mogelijk zijn dat u zelf een einde aan uw aandeelhouderschap wil maken vanwege een onhoudbare situatie. Voor zulke geschillen en/of situaties biedt de wetgever verschillende mogelijkheden, die samengevoegd zijn onder de geschillenregeling in Titel 8 van Boek 2 Burgerlijk Wetboek (“BW”). De gedachte achter deze geschillenregeling is dat de aandeelhouders bij ruzie uit elkaar moeten kunnen gaan. In dit artikel zullen de uittreding en de uitstoting behandeld worden.

Uittreding

De regeling omtrent uittreding is te vinden in art. 2:343-343c BW. Indien een aandeelhouder van mening is dat hij in zijn eigen rechten of belangen door mede-aandeelhouders ernstig is geschaad, kan hij van die mede-aandeelhouders vorderen dat zij zijn aandelen moeten overnemen (art. 2:343 BW). Het is dus een gedwongen aandelenovername. Het criterium hierbij is dat de betreffende aandeelhouder door gedragingen van een of meerdere mede-aandeelhouders zodanig in zijn rechten of belangen is geschaad, dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van hem kan worden gevergd. Kort gezegd komt het erop neer, dat de aandeelhouder zodanig in zijn belangen is geschaad dat het onredelijk is om hem nog langer aandeelhouder te laten zijn. Belangrijk is de bewoording ‘is geschaad’: een uittreding is ook mogelijk voor handelingen die tijdens het instellen van de vordering in het verleden liggen. Een voorbeeld van een situatie waarin een aandeelhouder ernstig in zijn belang wordt geschaad, is een zeer ongunstig dividendbeleid voor de minderheidsaandeelhouder.

Bijzonder aan de vordering tot uittreding is, dat deze vordering ook kan worden ingesteld tegen de vennootschap zelf op grond van gedragingen van één of meer mede-aandeelhouders of van de vennootschap zelf. Een voorbeeld van zo’n gedraging is het ernstig duperen van minderheidsaandeelhouders. Bovendien is het niet noodzakelijk dat het belang van de vennootschap is geschaad: het gaat puur om het belang van de aandeelhouder zelf. Ook hoeft het niet te gaan om misdragingen van mede-aandeelhouders en mogen de gedragingen ook in een andere hoedanigheid dan die van aandeelhouder worden verricht. Tot slot wordt een eventuele statutaire goedkeuringsregeling geheel terzijde gesteld. Dat is ook logisch: het zou niet bij het karakter van gedwongen aandelenovername passen als er eerst goedkeuring zou moeten worden gevraagd aan een orgaan van de vennootschap.

Uitstoting

Een andere mogelijkheid is uitstoting. Uitstoting is een gedwongen overdracht van aandelen en is te vinden in art. 2:336-2:341a BW. Als een aandeelhouder door zijn gedragingen het belang van de vennootschap zodanig schaadt of heeft geschaad dat zijn aandeelhouderschap niet langer kan worden geduld, kunnen de overige aandeelhouders vorderen dat hij zijn aandelen moet overdragen. Belangrijk is hier dat het belang van de vennootschap moet worden geschaad, en dus niet het persoonlijk belang van de vorderende aandeelhouders. Het is dus onvoldoende om een vordering tot uitstoting in te stellen als een aandeelhouder hinderlijk of onaanvaardbaar handelt. Ook niet voldoende is het als de naam van de vennootschap wordt geschaad, maar dit geen verband heeft met het gedrag van de aandeelhouder. De vennootschap moet echt door de gedragingen van de aandeelhouder in gevaar worden gebracht. Wel mogelijk is een vordering tot uitstoting voor gedragingen die in het verleden zijn gedaan, want ook hier is het criterium ‘is geschaad’. Een voorbeeld van een situatie waarin een aandeelhouder het belang van de vennootschap zodanig schaadt dat een vordering tot uittreding kan worden gedaan, is het blokkeren van besluitvorming in de aandeelhoudersvergadering.

Een vordering tot uitstoting moet worden gedaan door aandeelhouders die gezamenlijk ten minste een derde van het geplaatste kapitaal verschaffen. De vennootschap zelf en haar eventuele dochtermaatschappijen kunnen geen vordering tot uitstoting instellen.

Uittreding of uitstoting?

Uit het hierboven beschrevene blijkt dat vorderingen tot uittreding en uitstoting beiden zware maatregelen zijn die aan strenge vereisten moeten voldoen, willen zij bij de rechter toegewezen worden. Het is dus niet mogelijk om een aandeelhouder die niet precies doet wat de andere aandeelhouders willen, op deze manier weg te werken. Wel kan het een goede oplossing zijn voor ernstig verstoorde verhoudingen en ruzies. Wanneer u een uittreding dan wel een uitstoting kunt vorderen, hangt vooral af van de vraag wie degene is die wordt geschaad: is dit de vennootschap of de aandeelhouder zelf? Bij schade aan de vennootschap moet immers een vordering tot uitstoting worden gedaan, bij schade met betrekking tot het persoonlijk belang van de aandeelhouder moet een vordering tot uittreding worden gedaan.

Heeft u zelf een probleem met een van uw mede-aandeelhouders of heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel? Neem dan gerust contact met ons op. Wij helpen u graag verder.